Op "De Vrijheid" begon de Victorie.
Blog 2, 13-12-20
Op “De Vrijheid” begon de Victorie.
Het was in het begin van de jaren 70. Ik was begonnen met mijn studie geschiedenis en daarnaast deed ik vrijwilligerswerk op de molen, en dat zou het eigenlijk ook blijven. Maar voor mijn scriptie ‘de achteruitgang van de windmaalderij’ reisde ik Nederland door en sprak met molenaars, die nog werkelijk maalden en met Trouwen, molenaar in ruste in Brabant. Er was niet veel meer over van de bedrijvigheid van windmolens, weggeconcurreerd door grote fabrieken. Ik kwam erachter dat Rijnenberg, hoofdredacteur van het vakblad ‘De Molenaar’, en Matthieu Schraven, molenaar en schrijver, al twee keer geprobeerd hadden molenaars te verenigen om toch weer te gaan malen. Niet meer voor het malen van veevoeders, dat konden fabrieken veel goedkoper.
De bedoeling van de beide heren was de consumptiemaalderij
weer op gang te brengen.
Rijnenberg was op vakantie in Frankrijk geweest en zag daar
kleine watergedreven maalderijen, die het hoofd boven water hielden. Dat moest
in Nederland toch ook kunnen. Hij zag voordelen in de molenmaalderij ten
opzichte van meelfabrieken. Fabrieken konden bloem voor witbrood beter maken
met hun stapsgewijze vermaling met walsen. Maar volkorenmeel in één doorgang
had voordelen, vooral voor de smaak. Volgens Rijnenberg ging het aroma verloren
door de afzuigingen en de talrijke bewerkingen in de fabrieken, en in de molen
bleef het aroma bewaard.
Er kwam een kentering: de consument wilde geen
Kingcornbrood meer, dat je na een week nog in elkaar kon drukken alsof het vers
was. Volgens een meelrijder in Oud Alblas kwam dat door vet. De meelzakken
waren eens nat geworden en “het vet dreef erop”. Men wilde volkorenbrood,
liefst met maalstenen gemalen. En dat was nou precies wat een wind- of
watermolen nog steeds heel goed kon doen. Juist de eenvoudige bewerking kreeg
belangstelling van voedingsdeskundigen en de media.
Het werd duidelijk dat volkorenbrood meer vezels en
mineralen bevatte dan witbrood.
Het Echte Bakkersgilde zag daar brood in en voorzitter
Frans Hazenberg wist een Zuidhollandse groep warm te krijgen om het ‘Bruin van
de Molen’ te gaan bakken, gemalen in Schiedam.
Daarnaast had je Jos Gunneweg, enthousiast vrijwilliger die
enorm veel werk verzet heeft. Hij en anderen bij de Monumentenzorg deden wat ze
konden om korenmolens weer maalvaardig te krijgen.
In diezelfde tijd had je de oliecrisis. De ‘Club van Rome’
waarschuwde voor uitputting van fossiele brandstoffen en dat was gunstig voor
wind- en watermolens.
Kortom, het in bedrijf stellen van molen ‘De Vrijheid’ in
Schiedam in 1974, kwam niet uit de lucht vallen. Je had daar een aantal mensen
met visie bij elkaar.
De eerste molenaar was Fré Kodde, hij was al op leeftijd en hij had veel ervaring. Opgegroeid in St Annaland in een molenaarsfamilie. Daarna ging hij werken bij Kluit op molen ‘De Noord’ aan het Oostplein in Rotterdam. De molen was blijven staan bij het bombardement van 1940 en het werd een symbool voor Rotterdam’s wederopstanding. Helaas brandde de molen in 1954 alsnog uit.
Het was een moeilijke tijd voor Fré op De Vrijheid, want de molen had jaren stilgestaan en was niet ingericht voor het malen van tarwe. Alles moest nog worden opgebouwd. Het kwam wel voor dat hij kletsnat regende door buien en door de onregelmatige wind de hele dag niet verder kwam dan zes zakken meel. Bovendien moest er vreselijk veel trap gelopen worden op deze hoogste molen van Nederland, Fré raakte er binnen enkele maanden kilo's door kwijt. Maar er waren wel veel vrijwilligers en Fré kreeg al snel hulp van Rob Batenburg, die benoemd werd als 2e molenaar. Bovendien kwam er een elektrische hulpaandrijving, zodat er ook gemalen kon worden als er onvoldoende wind was. Zo konden ze de toenemende vraag naar meel bijbenen.
Op een dag ging het bijna goed fout. Fré kwam, net als elke morgen, op tijd op de molen en liep de hoge trappen op naar de stelling, 18,5 meter boven straatniveau. De molen stond op de wind en stond ogenschijnlijk klaar om te malen. Fré haalde de vang (rem) op en de molen begon te draaien. Op dat moment echter stond een molenmaker op de kop van de wiekenas, hij wilde de wiggen waarmee de roeden (wieken) vastzitten, aanslaan. Ineens voelde hij de as bewegen en had de verbluffende reactiesnelheid om van de askop bovenop de kap van de molen te springen, ruim 30 meter boven het wegdek. Hij kroop naar achteren, stak zijn hoofd over de rand en riep verbazend kalm naar Fré: “wat ben jij nou aan het doen?” Fré schrok zo ontzettend, dat hij de molen stilzette en meteen weer naar huis ging. Een typisch geval van routine en langs elkaar werken, gelukkig liep dit goed af.
Fré
ging in 1977 met AOW, Rob werd eerste molenaar en ik tweede. We waren beiden
gestopt met studeren vanwege de interesse voor molens en de samenwerking ging
prima, we vulden elkaar goed aan. Rob had een technische achtergrond en werd jaren later een voortreffelijk
molenmaker. Voor mij was de Schiedamse tijd een enorm leerzame tijd, het begin
van mijn loopbaan als molenaar.
Reacties
Een reactie posten