‘De
Vrijheid’ in Schiedam, vervolg
Molen ‘De Vrijheid’ is een grote en indrukwekkende molen, maar eigenlijk niet voor het malen van tarwe gebouwd. Negentien van deze grote jongens stonden rondom de binnenstad, om mout te malen voor de jeneverstokerijen. Schiedam is er zwart door geworden - “zwart Nazareth”. Of zoals Bordewijk schreef: “des zomers lag zij temidden van het sappigst Hollands weidelandschap te braken als een zwarte vulkaan.” Dat werd veroorzaakt door stoken met steenkool, vooral de branderijen en de glasfabrieken. In de tijd dat ik er mocht werken hing er geen zwarte rook meer boven de stad. Je rook wel altijd een lichte distilleerlucht, maar dat viel wel mee. Maar wanneer de wind over Pernis kwam, of vanuit een andere chemische toestand, kon het er stinken. Soms moesten alle ramen en deuren dicht, dan maar in het stof. Een meelrit naar Spijkenisse deed denken aan Bordewijk: groen landschap maar in de diepte zag je gele, groene, paarse dampen in de buurt van Spijkenisse. Vooral vanaf zee was dat goed te zien. Het zal nu wel verbeterd zijn.
De molens zijn qua gaande werk zwaar gebouwd en alles is bijzonder groot, zoals de karen en de schuddebakken. Op het eerste gezicht vreemd dat deze grote vluchten gecombineerd zijn met kleine overbrengingen, zodat de molens hard moeten lopen. Een vlucht van 27 meter kan makkelijk een grotere overbrenging hebben en wordt dan eigenlijk beter belast, zou je denken. Molenmaker Guus Beckers uit Bredevoort legde dat uit: “mout malen gaat beter met een niet te hoge snelheid maar met veel toevoer. Als je er heel veel graan in laat vallen moeten ze nog best zwaar trekken en door de kleine overbrenging heb je een staaf meer die wordt aangedreven. Bovendien loopt een kleine overbrenging door de grotere schijflopen mooier.” Als je de archieven leest zijn er ongelooflijk grote hoeveelheden geproduceerd. Met één, twee of drie koppels stenen tegelijk ging het zo hard dat de zakken zo snel mogelijk van de maalzolder naar beneden moesten. Daarvoor waren er glijgoten aangebracht, met een touw laten zakken zou teveel tijd kosten. Op de derde zolder moesten ze het maar uitzoeken. De wind kon immers maar zo weer minder worden!
Toon Post, een oude watermolenaar die vaak bij ons kwam, wist ons te vertellen dat op zulke dagen ‘de molenaars elkaar bijna niet konden zien van het stof’. Mout is erg droog, dat is voor te stellen.
![]() |
Leendert Koenderman |
De gebroeders Koenderman hebben nog een tijd veevoer gemalen met ‘De Vrijheid’, o.a. bloedmeel. Als het maar iets aan verdiend werd…..Toon Post vertelde dat de ene broer dagen lang op de steenkuip had gezeten om het spul met de hand aan te harken. Daardoor ademde hij constant dit dierlijk dood materiaal in. Arbotechnisch zou dat tegenwoordig absoluut niet meer mogen. Op zatermiddag ging hij eerder naar huis omdat hij zich niet lekker voelde, en zondag was hij dood. De oorzaak werd niet bekend, maar bloedmeel met slachtafval malen kan niet gezond zijn.
De eerste tijd als molenaar
Voor tarwe malen is zulke groffe toevoer, gericht op grote hoeveelheden, eigenlijk niet geschikt.
Daar
moest dus aan gewerkt worden. Met hulp van Frans Gunnewick en Henk Vaags (
Frans had het over ‘de wijzen komen uit het oosten’) werd een aantal zaken wat
aangepast.
Het
grootste probleem was echter het koppel kunststenen, dat niet de kwaliteit meel
produceerde, die werd verlangd. We probeerden eerst nog van alles uit, maar op
de begane grond stond een blauwe loper die beter geschikt leek.
Ondertussen
ging ik ook naar de molen van Frans in Vragender om daar zijn eigen stenen te
verkerven, onder zijn leiding. Veel van geleerd. In die tijd was ik daar kind
aan huis, altijd heel gastvrij door Frans en Mina en hun beide dochters
ontvangen. Door Frans werd ik gemotiveerd en gestimuleerd om me het vak eigen
te maken, terwijl mijn vader fel tegen mijn beroepskeuze was. Dat lag, denk ik,
meer in zijn eigen jeugd besloten, want zijn vader (mijn opa dus) was molenaar
in Balkbrug en was ‘om 9 uur al kletsnat van het zweet’. Dat wou mijn vader
niet en hij werd schoolmeester. Zijn zoon zou ook het onderwijs in, maar ik
brak mijn studie geschiedenis af en werd molenaar, precies dat beroep waar pa zo’n hekel aan had. Ik pakte later die studie
wel weer op om die jaren later af te maken, waarmee ik mijn privéleven een stuk
zwaarder maakte - toen ik mijn studie had afgerond in 1982 had ik nog
regelmatig nachtmerries over al dat werk. Toch zou dat veel later nog van pas
komen. Maar in de Schiedamse tijd stond de molen voorop. Natuurlijk twijfelde
ik wel eens en dacht terug aan het mooie rustige noorden of aan een
gemakkelijker loopbaan en een goed pensioen. Toch zou ik het zo weer doen, want
het molenaarsvak is een geweldig mooi vak. Ik had die tijd nooit willen missen.
Ze moesten wel aan me wennen, vooral vrijwilligers, we kregen bijv. onenigheid over de koffiepauze: ze waren gewend om de molen voor de koffie stil te zetten. Belachelijk idee, vond ik. ‘De wind waait oe weg’ zou Zwaantje Pol zeggen (Dalen). Al had het de onderlinge sfeer kunnen bevorderen, maar daar had ik niet veel oog voor.
Mijn
bijnaam ‘de Boer’ - ik woonde immers voorbij Zwolle - heb ik wel wat in
de hand gewerkt door niet altijd aardig te zijn voor de vrijwilligers en zeker
niet voor sommige bezoekers, zoals die jongeman die met meel gooide en die ik
toen de trap af smeet. Rob had nog nooit iemand zo snel de molen uit zien
rennen, zei hij. Ook kreeg ik een conflict met een bezoekende groep padvinders,
die met de beentjes buiten de stelling bungelden op 18,5 meter hoogte. Ik
sommeerde ze daar weg te gaan - wat ze ook deden, maar hun leider protesteerde:
het was een gemeentemolen en daar mochten ze doen wat ze wilden. Die heb ik
toen ook snel verwijderd. Hij diende een klacht in bij de gemeente, maar dat
liep met een sisser af. Het is me wel vaker opgevallen dat ouders of
begeleiders lastiger zijn dan kinderen. Het rondleiden van bezoekers
hoefde ik niet meer te doen, maar ontslagen werd ik ook niet.
Uit mijn journaal: juli – augustus 1977
Eind juli probeerden we nog één keer of we de kunststeen beter konden krijgen. Op advies van Arie Berkhout gingen Jan Kies en ik metselzand zeven en daarna malen, de kuipdeksels eraf maar wel de kuipen erom en alle deuren en ramen open. Wat een gestuif gaf dat, zo nu en dan moesten we lucht happen. Maar het had wel het gewenste resultaat: na zo’n 30 kg was de steen aardig botter. Die dag kwam Arie Berkhout himself, deskundig molenaar uit Oudorp. Hij was onder de indruk van de enorme molen, maar wel kritisch op sommige punten, bijv. t.a.v. de glijgoten en de vele trappen.
Een
dag later werden de kunststenen bijgewerkt. De fabrikant, Reijer Rutgers, koos
voor grote stukken kwarts, “die worden gladder”, zei hij. De steen was bikkelhard,
de hamer stuiterde net zo hard weer terug als je die neersloeg. Bloed in je handen, van kwarts en stukjes staal.
Mijn opa had die stukjes staal nog op hoge leeftijd in de handen, het kenmerk
van steenbillers. Bij blauwe stenen heb je dat niet.
Henk
Vaags kwam om de kunststenen beter af te stellen en om het ijzerwerk te
verbeteren. Hij had nogal wat kritiek,
maar we kregen de boel toch aardig strijkend. De motoraandrijving met de
vertragingskast maakte veel lawaai en kostte veel kracht. Henk wilde er een
grote riemschijf onder zetten. De Stichting wilde dat niet, dat zou het
uiterlijk teveel wijzigen. Het was een irritant gejoel, de motor en de
vertragingskast. ‘Dat is juist goed want dan maal je meer met de wind’, zei Rob.
Oude molen Vragender (verz. Nibbelink) |
Kerkemölle, Groenlo |
Dat was toen uitsluitend windbedrijf, als er wind was moest er gemalen worden, ook ‘s avonds en als het moest ’s nachts. Het was veel loonmalen, maar soms hadden ze het zo druk dat ze met meer paar stenen tegelijk draaiden en het gemalen zakgoed zo naar een zolder lager gooiden, daar “moesten ze het maar uitzoeken” – dus net als vroeger op De Vrijheid. Andere tijden.
Weer in Schiedam: naar de zeilmaker (Wakker, Maassluis). De (witte) zeilen waren na drie jaar versleten. Volgens Wakker waren bruine zeilen beter: jaarlijks met zeilsmeer behandelen en ze gaan drie keer zo lang mee. Niet met lijnolie (waardeloos volgens hem). Maar het moesten witte zeilen zijn, omdat die in Schiedam en Rotterdam gebruikelijk waren. Hoewel je op de foto met Leen Koenderman niet de indruk krijgt dat het hier om witte zeilen ging.
Rob werkt aan de steen |
11 aug - Een ander probleem was de vang, we konden de molen soms met moeite stil krijgen. Molenmaker Verbij kwam de vang repareren, want hij hobbelde soms op het rad. Het wiel bleek hier en daar konisch. Ze stelden een elektrische schaaf op naast het wiel , terwijl de molen heel langzaam moest draaien. Jan Kies hield de molen wat onder controle door de steen bij te houden of te lichten. Kruien was ook een optie, de vang was er immers niet. Toen het wiel weer rond was en de vang er om lag, gingen ze het uit proberen. Vangen deed hij, maar wij dachten dat het hele spul naar beneden kwam. Henk Vaags, die toen aan het noordelijke koppel werkte, kwam op het idee eens flink aan de roe te gaan hangen met de vang erop. Je zag de as bewegen in de vulstukken en dat was het euvel. Daarna ging het prima.
18 aug
- Piet Jan Landegent kwam wel eens bij ons tarwe halen, hij wilde een pannenkoekenhuis beginnen in Burgh
Haamstede. Op zijn molen lagen Franse stenen. Daarmee had hij onze tarwe
gemalen en kwam dat laten zien. Prachtig meel, maar lage productie.
Volgens Jaap Wagenaar - die zijn hele leven in ‘s-Gravenpolder en Waarde met
blauwe stenen heeft gewerkt - kun je met een blauwe steen, als je die net zo
scherpt als een Franse, hetzelfde resultaat bereiken, maar je capaciteit gaat
flink achteruit. Wij zochten naar een betere kwaliteit maar we wilden ook
kunnen opschieten. Arie Berkhout was voorstander van veel kerven - ‘hoe meer
soldaten hoe sterker het leger’. Ook Eikelhof van meelfabriek Goudriaan, waar
ze nog veel met (blauwe) stenen maalden, was een voorstander van vrij veel
kerven, maar uitgesproken ondiep scherpen en aan de buitenkant vooral geen kant
ervoor. Voor bloem malen kun je beter minder kerven hebben.
Vragender |
20 aug - naar Vragender, billen. De 16der op de wind maalde warm en had weinig capaciteit. Arie Berkhout had destijds, toen Frans er 66 kerven op zette, al gewaarschuwd dat hij de koe net verkeerd bij de horens pakte, maar Frans wou ”het zelf ondervinden”. Dus wij sloegen de ligger vlak, het duurde ongeveer 10 minuten om een maalbalk vlak te slaan. In achten verdeeld, 112 kerven, 3,6 cm. breed (kerf plus maalbalk om met Arie te spreken, of kerf en bodemsel zoals meestal wordt gezegd. Arie vond het onzin om de maalbalk ‘kerf’ te noemen, immers een kerf is een inkeping in normaal taalgebruik, geen verhoging). 7 cm voorbijligging, mal is buitenkant kuip. De vlakke steen met de rij en dodekop bij langs, dan witkalken.
‘S avonds in Schiedam weer billen op de kei (zoals Frans de steen altijd noemde), samen met Jan Kies.
27 aug
- Vragender, weer op de kei.
29 aug
- begonnen het scherpsel in Schiedam erop te zetten, 96 kerven. Ook in
achtsten, witkalk. Maalbalk / uitslag 1/3 - 2/3. De steen heeft een erg
groot kropgat. Op de foto zie je Rob bezig om een paar gaten te dichten met een
speciale pasta.
![]() |
Franse steen, Haamstede |

Van Rijn scherpsel
Reacties
Een reactie posten