Blog 7 - Humor op straat
Humor op straat
In het begin moest ik erg wennen aan de directe benadering
door sommige Zuidhollanders. Al ben ik dat ook wel gaan waarderen. Je werd
flink aangepakt als ze daar de kans voor zagen,
maar als je iets goed deed, werd het ook gezegd. En het is natuurlijk
fijn als je waardering krijgt. Wat ze heel goed konden, was elkaar in de maling
nemen, maar op een manier waar ik vaak erg om moest lachen.
Op avontuur met Koos
Koos was een zelfstandige vrachtrijder die onze vaste
chauffeur soms verving. Hij had een vrachtwagen met een open bak, waar bij
regen een los kleed overheen ging. De zakken (balen) waren 50 kg. Dat mag
tegenwoordig niet, maar soms hielden wij wedstrijdje ver-gooien richting
laadglijgoot. Een enkele keer regende het pijpenstelen en moest Koos onder het
kleed doorkruipen om de zakken droog te houden. Dat moest erg lastig voor hem
zijn geweest, maar als we vroegen hoe het ging kwam steevast een vrolijk
‘prima’ vanonder het kleed.
Ik ging niet graag mee meelrijden, maar met Koos was het
iets anders. Eén keer waren wij bij een
grote klant in Vlaardingen, toen Koos meteen na het lossen de auto van de
bakker ramde. Het was ook wel krap in dat soort drukke plaatsen. Koos schrok
ervan: “ O,o,o dat is niet best enz. en hij ging de bakker halen. Die vroeg op
hoge toon of zijn auto soms in de weg had gestaan, misschien te groot was naar
Koos z’n zin, en hij ook nog of Koos een
hekel aan hem had ‘of zo’. Dit alles met een vet Vlaardings accent, zonder kwaad te worden, meer plagend. Koos
moest toen de verzekeringspapieren
pakken, waarop de bakker luidkeels het wachtend autorijderspubliek toeriep : “
daar heptie stapels van” (eigenlijk gebruikte hij het woord ‘stencils’, maar
niemand weet meer wat dat zijn). Ik kwam niet meer bij. Toen we eindelijk weer
op weg waren, moest Koos niet veel
verder flink remmen voor een automobilist, die er nog net even voor langs wilde. Die draaide zijn
autoraampje open en riep: “ ja jij dacht mij even weg te drukken maar dat is je
mooi niet gelukt”. Dit alles schertsend, geen ruzie. Maar of dat er nu nog zo
relaxt aan toegaat, dat denk ik niet.
Later, in de winter,
schuifelde ik over een beijzelde weg naar de brug over de Noordvest,
tussen ‘De Noord’ en ‘De Vrijheid’ in. Ik kon me met moeite staande houden en
verkeer was er bijna niet, alleen een brommertje van een gemeentewerker kwam er
heel langzaam aan. De gemeentewerker met beide voeten op het gladde
wegdek. Een andere gemeentewerker schoof
lopend, voorzichtig de brug op met beide handen aan de brugleuning. Toen hij zijn collega aan zag komen zette hij de
handen in de zij en zag net als ik hoe zijn brommerrijdende maat de brug niet
opkwam. Hoe die zijn best ook deed, het achterwiel ging naar links en rechts
maar niet rechtuit de brug op. Dat duurde even, tot de man voor mij naar zijn
brommermaat riep: “ wat ben jij nou aan het doen joh”. Alsof dat niet duidelijk
was. Ik vond dat soort uitspraken, die ik eigenlijk aan de lopende band om mij
heen hoorde, erg komisch. Dat is hetzelfde soort humor als: Jantje valt met
zijn fiets en ligt ernaast, Anna vraagt hem of hij gevallen is. Nee, zegt
Jantje, zo stap ik altijd af.
Verschillen in volksaard
‘Volksaard’, in de zin van “leer mij ze kennen, de
Groningers” is wat generaliserend natuurlijk, maar ook niet helemaal onwaar. Ik
ging bepaalde opmerkingen overnemen, wat
later in Groningen bij een bevriende boer leidde tot langdurige verwijdering tussen ons. Ik had
een dommekracht van hem geleend, en toen ik die terugbracht zei ik (een normale
opmerking op ‘De Vrijheid’): “ als ik weer een dommekracht nodig heb, vraag ik
jou wel”. Gelukkig kon zijn vrouw, een Friezin, er wel om lachen en zouden zij
later nog heel goede vrienden van mij worden. Maar met Groningers moet je
voorzichtiger zijn. Aan de andere kant kun je van Groningers meestal op aan,
wat ze zeggen doen ze ook. Net als Zeeuwen, om nog eens een generaliserende
opmerking te maken.
Drenten (wat ik van geboorte ben) zeggen vaak niet wat ze
denken, die zouden zo’n opmerking ook niet waarderen maar het vervolgens niet
zeggen. Maar je ligt er wel uit. Dat merkte ik toen ik in 1975 de molenaar van
Wachtum, Gerrit Snijders, hielp met de molen. Een Amsterdammer die in Wachtum
was gaan wonen was een vuurtje aan het stoken om wat rotzooi kwijt te
zijn. Diens Drentse buurman kwam naar
hem toe en zei: “ is buurman an ‘t braandn?” Wat niets anders was dan een
manier om te vragen: hoe gaat het ermee. De Amsterdammer zei toen, gevat als
Amsterdammers kunnen zijn: “kun je dat zelf niet zien dan”. Fout. Buurman zei
niet zoveel, maar het Amsterdamse gezin werd niet geaccepteerd in Wachtum, hoewel
zijn zoon mij hielp met het verven van de lange schoren. We maakten een plankje
vast aan de lier, en zo trok ik hem omhoog. Zou tegenwoordig zeker niet meer
mogen.
In mijn kerkeraadstijd in Feerwerd later, hoorde ik eens
een verhaal over een kerkeraads-vergadering in Diever. De (hollandse) dominee
had een heel betoog afgestoken om de een of andere maatregel erdoor te krijgen.
Niemand sprak hem tegen. Goed, zei de dominee,
dan is dat geregeld. Nou, zei een ouderling, “domnee, wij bint gewoon um
(d.w.z. schriftelijk) te stemm’n.” “Hoezo, er is toch niemand tegen?” “Nou ja,
wij bint dat zo gewoon.” “ Nou vooruit dan maar , als jullie dat zou zo graag
willen.” Na afloop van de schriftelijke stemming werden de stemmen geteld, en
wat bleek, tot verbijstering van de dominee: ze waren allemaal tegen zijn
voorstel. Hoe kan dat nou riep de dominee, niemand was tegen! Waarop dezelfde ouderling zei “ domnee, wij
kunt niet teeg’n oe praot’n maor wel teeg’n oe stemm’n.” Waaruit dus een
verschil in volksaard blijkt, maar er zijn genoeg uitzonderingen natuurlijk. Ik
zeg ook wel eens op een voorstel van iemand: ‘zou kunnen’. Dat betekent: nee.
Is wel eens lastig voor anderen.
Vrije wind en de as
Foto: De Vrijheid nog aan de rand van de stad met uitzicht over de
weilanden. Bron: Beeldbank Schiedam
Terug naar de molen, want daar gaan deze blogs over.
Over het algemeen kwam ‘De Vrijheid’, deze enorm hoge
molen, boven de stad uit, al gaven de
daken altijd wervelingen. Op oude foto’s staat de molen van zuidwest tot oost
volkomen vrij over de weilanden, dat moet mooi geweest zijn! Inmiddels was
Schiedam veel groter geworden en stond de molen rondom in de gebouwen. Eén hoek
was slecht: Noordoost, daar stond de Bolssilo. Daar verdween de molen achter
tot en met de kap. Wat er dan gebeurde was dat het bovenste end wel wind kreeg,
maar de rest niet. De molen stond toch al graag aan de kettingen te trekken
omdat hij erg licht krooide en er ruimte zat in de kap en het staartwerk. Met
de wind achter de silo was dat nog erger, en de molen liep er verschrikkelijk
onregelmatig door. Bovenin de kap zou je bang worden van het gekraak en het
bewegen van de as en de penbalk. De kap schoof een aantal centimeters heen en
weer, ondanks dat de staart strak stond. Het is een korte as, van 1838, zo
ongeveer de oudste die er is. Volgens
Van de Hamer, een Zeeuwse molenmaker die o.m. in ‘s-Gravenpolder timmerde -
durfden de gieters de eerste assen niet zo lang te maken als een houten as, bang dat hij zou breken.
In ‘s-Gravenpolder is volgens Piet Snoep om die reden de ijzeren as van voor
naar achter ingepakt met hout. Je ziet zulke korte assen als deze Schiedamse
wel meer, en sterk zijn ze zeker. Deze bleef niet zonder dwang in de pensteen
liggen, te weinig gewicht achter. Ondanks dat functioneerde de molen prima, het
gangwerk liep geweldig mooi.
Volgende blog weer over stenen, want de loper uit
Bredevoort moest nog klaargemaakt worden.
Reacties
Een reactie posten