Blog 8 - De nieuwe steen

 


De steen uit Bredevoort, Heusinkveld en vast werk

In een vorige blog ging het over een blauwe steen, die we hadden gekocht bij Guus Beckers in Bredevoort. Deze moest de kunststenen loper vervangen, zodat we alleen nog maar met blauwe stenen zouden malen.

Op de foto's:                                                         Re.: De blauwe steen                                                 Onder: De kunststeen hangt in de takel                     Re. onder: Jan Kies en ik aan het hijsen

De steen die uit een standerdmolen kwam, was goedgekeurd door Guus Beckers en door Frans, dus dat moest goed komen. Guus had vroeger veel gewerkt voor de maalderij van Heusinkveld in Winterswijk, een consumptiemaalderij met een aantal  paren (koppels) stenen. De stenen liepen daar nog vrij als je tijdens grof malen de schuddebak afhield. Guus zocht om de loper af te stellen liever naar een evenwichtspunt in de steen dan uit te balanceren met lood, omdat  “ dat anders werkt bij verschillende  toerentallen”. Aan de andere kant werkt een een onbalans door structuurverschil in de steen  zelf ook anders bij wisselende toerentallen. Guus: “een balanceerrijn sleept bijna altijd als de steen langzaam loopt. Daarom hebben oude molenaars vaak een voorkeur voor vast werk, zeker in een standerdkast. Als dat goed zit loopt het altijd goed.” Bij Heusinkveld wilden ze dat de lopers “geen tik teveel gaven, want dan is er weer een zemel kapot.”  Dat waren motorstenen, toch altijd makkelijker af te stellen dan een windsteen.

Frans liet mij eens een lopersteen zien, die bij een maalderij tegen de kant stond, afgedankt. Prachtsteen op het eerste gezicht, en nog dik zat. Dus waarom is die steen afgedankt zou een logische vraag zijn. Het bleek dat hij scheef afgesleten was door een groot structuurverschil in de steen. Aan de ene kant is zo’n steen dichter van structuur ,dus vaster en zwaarder, dan aan de andere kant. Zo’n steen is niet af te stellen, het verschil is te groot.

 Afstelwerk


Het afstellen van vastwerk is lastig. Meestal zijn het viertaksrijnen, en als je die vastwigt is het risico groot dat de rijn niet goed draagt. Een drietaksrijn is dan veel beter, zoals je die bijvoorbeeld in Spetzerfehn ziet, (foto links) en op meer plekken in die streek. Daar is het inderdaad zo dat de loper, als hij grof maalt, de ligger niet raakt. In navolging daarvan is de drietaksrijn  dankzij Adrie Peereboom ook in Wervershoof terecht gekomen.

 In 1974-1976 liep ik mee op de molen van Peize als leerling van Bart Schokker, die als ‘rustend’ molenaar voor bakker Koning weer ging malen. Schokker had ervaring met vast werk, en beschreef dat wel eens. Bij het afstellen, noodzakelijk als de rijn dieper gelegd moest worden door afslijten van de loper, legden ze de rijn los op de onderspil, kruis bij kruis. Dan hingen ze de lopersteen erboven en lieten die op de rijn zakken. Dan gingen ze net zo lang aan het balanceren (dus eigenlijk het evenwicht opzoeken) totdat de steen goed lag. Dat kon zomaar een dag kosten. Wat moet dat een gemartel zijn geweest zonder steenkraan! Vervolgens pakten ze de ‘rienholder’ ,(een stuk ijzer dat de rijn vasthield en met een ijzeren pen klem geslagen  kon worden bovenop de loper).  Eventueel werd de rijn ook nog hier en daar vastgewigd. Daarna werd de steen ‘in de kant gehangen’ en werd de rijn muurvast gewigd. Dan was het de kunst de rijn geen millimeter te verschuiven. Daarna werd de rijnhouder eraf genomen en lieten ze de loper op de ligger zakken. Met gelichte steen werd dan gedraaid, looplamp achter de steen zodat je goed kon zien wat er gebeurde. Bewoog de loper op en neer, zat die toch niet goed. Met ijzeren wiggen kon je nog proberen de loper te verschuiven, anders moest het spul opnieuw los.

Als de stenen elkaar op een bepaald punt raakten, zat het probleem in de ligger, die lag dan scheef, maar je kon daar nog iets aan doen door het kussen te verwiggen. Natuurlijk was de ligger al waterpas gelegd en was de onderspil uitgewijzerd, en met het schietlood alles in één lijn gezet. Het gewicht van de loper kon echter het resultaat veranderen, bijv. omdat door het grotere gewicht de draagbalk een heel klein beetje ging doorbuigen. Motto was dan ook: ‘als het goed loopt, niks veranderen’, ook niet als je zou denken dat de ligger niet helemaal waterpas lag. Ik heb wel voorbeelden gehoord van gerestaureerde maalstoelen die na de restauratie slechter liepen dan ervoor, toen van alles scheef en op het oog verkeerd stond.

Al met al waren ze soms dagen bezig om het goed te krijgen. Maar dan was het ook echt goed, bij alle toerentallen. Later in de tijd hielp ik Theo en Haye Steenblock in Spetzerfehn met billen. Een toerist (die kwamen daar veel) stapte op de loper toen die uitgelicht boven de ligger hing. Theo ontplofte zo ongeveer, zo kwaad werd hij. Daarmee zou immers de rijn kunnen verschuiven, en dat is dus erg veel werk om die weer goed te krijgen!

En dan kan ook een op zich goed lopende steen nog in de war worden gebracht door een schuddebak die niet horizontaal hangt, onregelmatig voert, of het graan niet goed middenin de steen voert, of door stotend gangwerk. Dat laatste liet Luitje Noordhof in Vlaardingen mij horen. Iedere tik in het slecht lopende gaande werk hoorde je terug in de op zich goed malende steen.

 De nieuwe loper

De steen van Beckers had een links scherpsel met heel veel kerven: 250,  zo te zien er niet eens met een bilmachine opgezet. FOTO. Dit sloegen wij eraf,  en omdat het zulke smalle kerven waren ging dat gemakkelijk. Nadat we de loper klaargemaakt hadden, duurde het toch wel even voordat de kwaliteit beter werd dan voorheen. Maar toen hadden we ook een prima malend koppel, dat ook nog eens een stuk minder kracht gebruikte, te zien aan de Ampèremeter. We gingen terug van 20 Ah naar 14-15 Ah. Een deel daarvan verdween ook nog in de vertragingskast. Op mijn verzoek (advies Frans) was de steenspil, die vroeger gewoon met de onderaandrijving meeliep, opgetrokken en vervangen door een speelmannetje.  Daarmee werd de aanslag verbeterd en het kostte (iets) minder kracht.

Het volgend probleem was het noordelijke koppel, dat nu in vergelijking iets achterbleef, en niet goed streek. Op een bepaald moment was ik ermee aan het malen en begon alles plotseling zo te stampen dat ik de steen snel lichtte, en de vang erop. Vermoedelijk iets tussen de stenen, dat had ik op een andere molen ook al eens meegemaakt.  Omdat ik toch wel wat verbetering wilde proberen, heb ik die steen in het gemaal losgenomen. De stenen  zagen er onregelmatig uit en ze  maalden te laat. En inderdaad zat er een boutje in de steen, die blijkbaar de magneet was gepasseerd. Niet veel schade, alleen in het middenstuk en dat was niet zo erg. De steen was nog steeds wat te diep in de bodemsels, dus heb ik hooguit iets bijgewerkt en wat maalkant weggehaald om de steen eerder te laten malen. De maalbalken heb ik versmald om ze wat meer te laten slijten. Met Rob samen weer eens geprobeerd het strijken te verbeteren, dat ging een beetje beter. Erg lastig met deze steen, wij zijn er in de jaren dat ik er zat nooit helemaal uitgekomen, al kon je de steen bij voldoende wind prima benutten. De steen gaf erg veel, daar was natuurlijk wel aardigheid aan.

Zo hadden we dus nu drie koppels blauwe stenen, ‘ niet gek voor amateurs’ zei Frans Gunnewick.

 




Reacties

Populaire posts van deze blog

Veel wind of geen wind

Blog 9 - Noordhof en Boekestijn

Moderne oude man