Blog 17 Jan Borst 2
Jan Borst deel 2
Jaap Berkhout, Egmond
Jaap heeft er drie jaar met plezier gewerkt. “Wij
overlegden alles samen, we waren net broers”. Jaap (een broer van Piet
Berkhout, die weer de vader was van Arie) leefde voor zijn vak. Wat zijn
gezinsleven betreft heeft hij niet veel geluk gehad: een zoon van hem is
doodgeslagen door de molen, natuurlijk tekent je dat, iets ergers is er niet.
Bovendien heeft zijn vrouw dat niet kunnen verwerken en werd krankzinnig.
In zijn molen lagen de stenen - alle blauwe - op een halfzolder,
zoals in Noord-Holland meer voorkomt. “We besloten een koppeltje van 1m10 te
kopen, met stilstaande bolspil. We maakten een riem onder het spoorwiel, net
onder de kammen, kruiselings op de schijf van het steentje. We moesten er een
nieuwe kerf opzetten en Jaap leerde mij hoe ik dat moest uitrekenen. Het
koppeltje liep zo licht, dat hij eerder maalde dan de koekebreker kon koeken
breken. We builden veel voor Amsterdam.”
Jaap had tot gewoonte voor zijn tarwemeel vier soorten
tarwe te gebruiken: uit Groningen, uit de Wieringerwaard, uit de Eipolder en
uit het buitenland. “Daarvan krijg je een goede stand in het meel.” Er was een
kleine buil, het meeste moest geschept worden, in pakjes van 10 pond, ongeveer
500 kg bloem in de week. Voor drie bakkers in Egmond maakten ze alles. In de
oorlog kwamen er 9000 evacués bij, die ook bloem moesten hebben. Later kochten
ze een centrifugaalbuil met klopper, met elevator. Alles op de wind want een
motor was er niet.(volgens molendatase was er een elektromotor,maar dit verhaal lijkt in de oorlog te spelen rw). Weken van zes vrachten (12 ton) was vrij normaal, plus de
bakkers. Als het om vijf uur namiddags begon te waaien gingen de zeilen ervoor,
tot een uur of elf.
Noordwesterbuien, die zo vlak aan de kust heel snel
opkwamen. Jaap was weg, naar zijn vrouw. De ene keer stond de molen met lege,
dan met volle, het was wel eens spannend. Toen Jaap terugkwam draaide ik met 4
halven in een bui, met twee koppel stenen. In de bui moestie wel wat doen, want
na de bui stondie stil. Er waren stortkaren boven de stenen, dan kon het wel
met twee koppel. Op een bepaald moment werd de lucht schoner en ging ruimen,
met twee halven en twee stenen kon ik ‘m houden. Toen kwam Jaap - zullen we de
derde er bij aandoen? ‘s Avonds met vier volle, en de volgende dag was het
stil.”
Het werk liep na de oorlog terug, en er moest iemand weg,
degene met een gezin of Jan. “Nou, ik ga wel.” Jan ging naar de Zaan, op de
silo’s, maar dat beviel ‘m ondanks een hoger loon slecht. “Ik zag al die molens
draaien.” Na drie maand kwam Jaap vragen of hij terug wou komen, maar “ dat wilde
ik niet, geen tweede keer.”
Toen ging Jan naar Overijssel, naar molenaar Dissel in
Enter. Deze had ook een molen in Rijssen, niet de oliemolen aan de Regge, die
stond toen al stil. Dat was loonmalen, voor 0,25 ct per 100 kg. Een geheel eiken molen, ook de trappen en
treden en de zolders. Jan heeft wel eens 4 wagons, is 10 ton, per week met die
molen gemalen. Houten as met borstroeden. Er lagen twee paar stenen in de
molen, eentje goed en een versleten.
Jan gaf toen wij bij hem waren, ruiterlijk toe dat hij dom
was geweest ondanks zijn ervaring. “Ik had niet gekeken hoe de kerven erop
stonden. Het bleek, dat ze uit het hart vandaan gescherpt waren, en enorm diep.
Daarom hebben ze de steen ook weggedaan, ze konden er niks mee. Alles stond te
lood en waterpas, dus het moest in de steen zitten. Ik heb er kerven dwars
doorheen geslagen, en zwelggaten. Toen was hobbelen over, en als we het zaad er
gul in lieten vallen ging het wel, maar bij weinig inslag bleef hij slecht
malen omdat hij veel te diep gescherpt was. Hij was maar 7 cm afmaalbaar, dus
je kon hem ook niet met zand afmalen.”
De molen in Enter had wel een stoommachine voor
noodgevallen, maar ondanks de hoge investeringskosten van de stoommachine zelf
werd deze toch zo weinig mogelijk gebruikt. Jan: “het is wel voorgekomen dat
door gebrek aan wind besloten werd om de stoomketel te stoken. We
moesten dan om 4 uur opstaan, om rond 8 uur te kunnen malen. Als er dan toch
wind kwam, lieten we het vuur gewoon weer uitgaan.” De capaciteit van de molen
was al gauw groter, en wind is gratis!
Over tarwe malen met een kunststeen: “met een vaste
kunststeen kan dat, ik deed het op de maalderij in Loil ook”. (Jan is na Enter
naar Loil gegaan. Hij huurde daar enige tijd de windmolen. Hij kon die molen kopen,
maar ze kwamen er niet uit en Jan liet een maalderij bouwen in Loil. Daar komen
nu, achter de fraaie gevel, appartementen in.). “Geen kant, hol en heel
vloodjes gescherpt. Na het scherpen eerst wat rogge malen, nooit maïs op
zo’n steen malen. In Loil stonden er ongeveer 70 kerven op. De zemel is wel iets
korter dan een blauwe steen. “ Jan is gewend aan 4-5 cm voorbijligging, zwaai
omtrek van de kuip, ligger meer voorbijligging dan de loper - dat deed Piet
Snoep in Zeeland ook rw. Tarwe malen kun je niet forceren, kwaliteit gaat voor
kwantiteit. Bij Jaap Berkhout was het tarwemeel soms zo ‘dun’ dat hij de hand
er meer dan halfweg in kon steken.”
Over Brinkhuis, van wie verhalen in die tijd in ‘De
Molenaar’ stonden: “ hij praat over stenen zonder voorbijligging, dat lijkt me
onwaarschijnlijk. Die verhalen van zoveel enden en zoveel productie: hij liegt
het!"
Net over de grens staat een molen met Bilau, korte roeden. (mogelijk Donsbruggen bij Kleef.) Jan is er eens geweest “hard jagen met botte stenen. Jagers zijn geen mulders,
scherpers zijn ‘t.” Die uitspraak heb ik in Feerwerd op een balk geschreven.
Jan Borst is voorzichtig met het geven van oordelen,
daarvoor is hij teveel op verschillende molens geweest. Maar wel “molenaars
verschuilen zich achter de steen, die heeft het gedaan. En op andere molenaars
hebben ze altijd wat aan te merken”.
Nog een mooie uitspraak n a veen molen waar een keer bij
een uitschieter van Zuid naar Noordwest de zeilen kapot sloegen: “Als de wind in
‘t Zuiden staat, wees op je hoede als het stil wordt”. Wat sterk doet denken aan
de uitspraak van Willem Snoep: “een zuidooster smoker is een noordwester stoker”
Reacties
Een reactie posten