Blog 21 - Mulders
Op bezoek bij de watermolen in Epen |
bezoek van Bakker en Nienhuis
Een paar keer per jaar - als het vrij reizen was - kregen
wij bezoek van Bakker en Nienhuis, gewezen Groninger mulders. Bakker was
molenaar geweest in Noordhorn, en Nienhuis op de voormalige molen van Zoutkamp.
Ze kenden elkaar al jaren maar ze hadden altijd veel te vertellen, ook tegen
elkaar. “Mulders kletselulders” zei Bakker. Daarbij nam Nienhuis Bakker vaak in
het ootje, waar deze weliswaar intuinde maar ook goed tegen kon. Bakker schreef wel in ‘De Molenaar’, ook over
zijn tijd in Duitsland, gedwongen arbeid in de oorlog. Bij terugkomst werden ze
gelijkgesteld aan NSB-ers, dat heeft Bakker altijd gestoken.
In Duitsland werkte hij op een meelfabriek, en daar heeft
hij geleerd hoe je heel precies en netjes zakken kunt dichtbinden. Molenaars
hadden geen beste naam vroeger, ook in Nederland niet. Dat was vanwege hun
vette varkens van andermans meel (in de tijd van scheploon, Bakker legde
verband tussen schepel en scheel kijken). Molenaars hadden bascules, boeren en
burgers meestal niet. Bakkers waren nog erger volgens hem “niet best dat ik zo
heet, mulder zijn en bakker heten dat is twee keer fout”). Het verhaal ging in Duitsland dat vroeger van tijd tot tijd iemand werd
opgehangen en ze in zulke gevallen eerst onder de bakkers zochten, daar hadden ze
meestal al snel een misdadiger te pakken. Als daar niet een gemenerik gevonden
werd, dan wel onder de molenaars.
De mulders vertelden over pellen, dat daarvoor de molen
hard moest lopen omdat het kracht kost en de stenen toeren moeten maken. Een
overbrenging van 1:10-12. Ze hielpen Reitsema in Oldehove op ‘De Leeuw’ om weer
te gaan pellen, maar bij de eerste keer pellen gingen alle kammen eruit. De
molen had lang stilgestaan en er zat daardoor worm in de kammen, en bovendien
waren ze aan twee kanten diep ingelopen door de spoorwielaandrijving die daar
zit. Nienhuis was van plan met de molen
van Zuurdijk te gaan malen, maar stuitte op weerstand van ‘de Club van Rome’,
daarmee bedoelde hij de Vrienden van de Groninger Molens. Daar was Nienhuis
blijkbaar geen vrienden mee. “Een meuln mot maoln”. Ze vonden het prachtig
hier in Schiedam. Nienhuis vertelde dat op de molen in 1925 nog een linnen zak in
gebruik was uit 1865 - dat is kwaliteit. Beiden als goed christelijke mensen baden
ze tijdens de broodmaaltijd, die ze bij ons in ‘t kantoortje met ons
nuttigden. Handen gevouwen, ogen dicht.
Wij wachtten een tijdje op Bakker, die blijkbaar een lang gebed nodig had. Wij
keken Nienhuis eens aan, tot deze luidkeels riep: “ Bakker! Bist in slaop vall’n”.
Wat ook zo was. Wel grappig dit, maar ook dat ze elkaar steeds bij de
achternaam noemden.
Het weekend van 17 juni vrij, tijdje met Arie Berkhout
gebeld, hij zoekt een opvolger. Hij had een brief gekregen van iemand die
schreef graag te willen komen werken op de molen, maar eerst zijn titel wilde
halen. “Wat een onzin”, zei Berkhout. Als je molenaar bent, heb je een titel!
Of je kiest ervoor en dan stop je met je studie, of je kiest voor je studie.
Allebei kan niet.” Daar waren Rob en ik - allebei voormalig student - en ik het
natuurlijk helemaal mee eens.
Op bezoek bij Bart Schokker
Het weekend ook weer eens bij Bart Schokker - die in mijn leertijd belangrijk was - wezen kijken op de molen van Peize. Bakker Koning exploiteerde de molen, overigens niet voor het Echte Bakkersgilde, maar voor een meelgroothandel (Zonderman in Assen). Hij was daarmee in 1974 begonnen en Bart Schokker was de molenaar, met Hendrik Suurd . Ik was hulpje, veel geleerd daar. Eerst ging het om 1-2 ton per week, maar nu (1977) om 6-7 ton per week, met uitsluitend inlandse tarwe.
Bart vertelde van een niet nader te noemen molen, waar de
vrijwilliger met volle zeilen draaide terwijl er onweer aankwam. Bertus Ties,
ook molenaar geweest (in Noordsleen, Elp, Hoogeveen en de laatste tijd in
Veenhuizen als enige rijksmolenaar) kwam daar toevallig langs, zag het gevaar
en klauterde naar boven. “Jongens, je moet het zeil weghalen.” Waarom enz. Doe
nou maar wat ik je zeg. Uiteindelijk deden ze dat ook maar na het eerste zeil
was de bui er al. Ze kregen het spul weg
maar de molen stond “te springen in de vang”. Dat soort verhalen worden onder
molenaars graag verteld, als het over anderen gaat. Aan de andere kant waren zulke verhalen het
ook leerzaam, om goed op te passen.
Bart en Hendrik zijn bij de opening geweest van de molen van Feerwerd (zou ik later beter leren kennen). Er stonden 50-60 mensen op de stelling, ze zagen de buitensluiting doorbuigen. Bart wist mij te vertellen over de molen van Ruinerwold, waar bij de opening 30 man met stelling en al naar beneden viel. De molen is daarna onttakeld. 'T was een mooie molen.
We hadden het nog over de molen van Van Mulligen, in Hasselt, die Bilau heeft gehad en stroom heeft opgewekt. Het was ir. Pigeaud die er experimenteerde, maar Van Mulligen zei dat de molen eraan ging. Het hele spul is verwijderd. Volgens Jos Gunneweg zijn al dit soort stroom- projecten (De Walvisch Schiedam, Hasselt, Oudeschild, Westbroek, Wervershoof) mislukt. Wanneer bij De Walvisch de dynamo werd meegenomen stond de draagbalk waar de dynamo op rustte, zo te schudden dat de molenaars er bang van werden. In Oudeschild heeft Chris Bremer het een na het ander moeten aanpassen, totdat hij waarschuwde: “als we nu nog verder gaan houdt de askop het niet”.
Stevensweert |
20 juni Op bezoek in Brabant en Limburg
Met ir. Belderok (TNO) en onze uitrustend molenaar Voet (Ravenstein) bij enkele molenaars in Brabant en Limburg op bezoek geweest voor het AKG. Ik ging met de trein naar Wageningen waar Belderok (zeg maar Bob) me ophaalde. Volgens Bob staat het station niet in Wageningen zelf omdat de heren in Wageningen toen het spoortracé werd vastgesteld die rokende en stinkende locomotieven niet in hun statige woonplaats wilden hebben.
De Collse watermolen ligt er prachtig, maar als je een
maalsteen moet vervangen moet volgens de molenaar (een zoon van Van Bussel) het
dak eraf. Ook het losnemen voor een scherpbeurt is erg lastig. Een mud - zoals
vroeger - van 75 kg kun je niet voorluien.
Daarna naar Oirschot, Verbruggen. Erg handige man, zie ook de stationaire Deutz-dieselmotor die hij gerestaureerd had. Een rijksdaalder bleef gewoon op z’n kant staan tijdens het werken van de motor - hij dreef er een koppel stenen van Kees mee aan. Gezellige boel in zijn café, Brabanders. Mooie molen waar het soms meubelwerk leek, zo mooi gemaakt - misschien te mooi als je de tegels zag, maar met grote zorg gemaakt. Kruien ging heel gemakkelijk. Hier waren we zomaar niet weg, en toen snel naar Epen. Een heel mooi gelegen watermolen daar, goed ingericht voor het malen van tarwe, daar had Rob zich nog mee bemoeid.
Oirschot |
Wel (ook) problemen met de kwarts kunststenen van Rutgers, met maïs ingemalen - dat heb ik eerder gehoord.
Ook nog weer in Stevensweert geweest bij Sangers, nogal een vrije vogel die man. Buitengewoon mooi meel, al viel bij de proeven (zie blog 20) het bakresultaat toch iets tegen. Ik had zoiets voor die tijd nooit gezien. Met een productie van 100 kg per uur met een niet te hard draaiende molen satijnzacht meel. De kwarts is volgens Sangers spiegelglad. De schuddebakken hingen in kettinkjes, normaal in deze streek. Volgens Sangers ging, als de molen snellerdraaide, de schuddebak min of meer gooien, waardoor de stenen voldoende toevoer hielden - wat bij een vast draaipunt nog wel eens een probleem kon zijn volgens hem.
22 juni - precies een jaar aan het werk hier, wat een prachtige tijd. Er is iets romantiek af - er zijn nadelen aan het molenaarsleven - maar een boel ervaring rijker.
Reacties
Een reactie posten