Blog 24 Uitstapje naar Gieterveen
Neede en Ruurlo
Het weekeind van 15 juli weer eens met de BMW in de Achterhoek. Nu ook bij ‘Broer’
(Hendrik) Gunnewick in Ruurlo wezen kijken, zijn molen de ‘Agneta’ zaagde.
Volgens Broer verdiende hij met de zagerij meer dan met zijn loonbedrijf. Derk,
die daar alzeleven werkte, zei eigenlijk niets. Broer vertelde dat Derk en zijn
vrouw nog zonder waterleiding en elektrisch licht leefden. En werken voor twee,
die Derk. Broer, een enorm sterke man, zei trouwens zelf meestal ook niet veel.
Hij kon tijden aan een tafel met gezelschap zitten en geen woord zeggen.
Misschien was het de man zijn aard, maar misschien kwam zijn zwijgzaamheid ook vanwege het feit dat ze drie kinderen hadden verloren, waarvan één als
jong kind op het eigen loonbedrijf werd doodgereden. Een andere zoon, Clemens,
verdronk toen hij zijn paard wou laten drinken in een diepe grindplas. Daar zou
je stil van worden.
Frans, waar we zondagavond waren, wees me erop dat iedere keer dat het zaagraam op en neer ging, de staven achterop de kammen liepen. Ik vertelde hem dat het spoorwiel nogal tekeer ging in Ruurlo, dat kon dus een verklaring zijn. Een goed belast wiel loopt stiller natuurlijk. De molen van Neede draaide ook, op de ‘berg’ waar in 1925 de standerdkast is omgewaaid met de cycloon van Borculo. Annie bracht regelmatig meel weg naar bakkers in die buurt en ze vertelde dat het altijd waaide op de Berg (de Needense berg). Het land loopt daar geleidelijk op en dat geeft wind, dat is in Vragender ook zo. Volgens Annie nog meer in Neede, daar “waait het altied”. Filiaal beginnen?
Dalen, Peize en Gieterveen
Dat geleidelijk oplopen van de grondslag is ook zo in
Gieterveen, vanuit het Zuidoosten. Daar is een verhaaltje bij. In 1975/76 hielp
ik Jan Pol met de eerste opleiding van vrijwillige molenaars in Drenthe. Ik had
zelf als eerste vrijwillig molenaar in Drenthe nog maar kort (okt ‘73) mijn
diploma maar ik wist daardoor wel wat de exameneisen waren. Bart Schokker, bij
wie ik toen in de leer was als leerling-korenmolenaar, zei gekscherend als er
bezoek kwam: hij is de molenaar want hij heeft papieren, ik niet. Terwijl ik
van de praktijk natuurlijk veel minder wist dan hij, daar was ik me goed van
bewust. Bij Jan Pol en zijn vrouw Zwaantje mocht ik graag zijn, het waren gastvrije
mensen. Ze boden me de molen later nog aan, wat ik niet gedaan heb omdat ik
opzag tegen de kosten van onderhoud. Het was een houten vang die behoorlijk
straf ving, ik had daar soms moeite mee. Ik nodigde daarom Bertus Ties en Bart
Schokker uit om eens langs (of liever aan) te komen. Ik zette de molen stil:
trillen. Bart zette de molen stil: niks aan de hand. Ook weer van geleerd om niet àl te voorzichtig te vangen.
Jannes en ik aan het kruien d.d. 11-06-1976 |
Steen
Frans kreeg zijn loper weer terug (zie blog 22) van de
steenzagerij in Winterswijk, kosten fl 400, en Frans was bezig een nieuw scherpsel (86 kerven, 7
cm voorbijligging, r = 80 cm) op de steen te leggen. Ik mocht 'm maandag wel
helpen, zei hij.
Maandag zat ik weer op de eigen molen, maar een week later
bij Piet Snoep in ‘s-Gravenpolder op de steen om te helpen billen. Bij Piet was
het alleen witmaken, hij nam de stenen altijd zeer goed op tijd los. We waren
dus snel klaar en gingen even kijken bij Ko de Visser in Wolphaartsdijk. Piet
vond dat altijd bijzonder leuk, samen ‘meulntjes kieke’. Een groter contrast
kon je bijna niet bedenken, tussen Piet en Ko, maar ze hadden een
gemeenschappelijke liefhebberij: ze waren allebei gek van molens. Ko vertelde
dat hij op de HBS had gezeten, maar toch liever op zijn vaders molen zat (wat
ik begrijp). Erg handige man, die de molen op een bijzondere manier had
ingericht, zelfs zo modern dat hij in bulk kon leveren voor een
wafeltjesfabriek. “Als die het op zijn heupen krijgt” moest dus wel in korte tijd die bulktank vol gedraaid
worden met bloem. “Het kan me niks schelen hoe hard hij loopt” zei Ko. Hij had
erover dat de stukken regelmatig van de molen vlogen en dat hij er in een jaar
tijd twee keer een gang kammen uit had gedraaid. Beetje grootspraak en misschien aan de ruige kant, maar op en top
windmolenaar.
Wij van De Vrijheid hadden afgesproken dat we ontslag zouden nemen als ze
zouden komen, maar ze kwamen er, de Sprinkler-buizen. En we namen geen ontslag
natuurlijk. Mooi was anders, maar we wenden er toch snel aan. Eén van de
Sprinklermonteurs was lid van een zware kerk, hij was om die reden (hoewel ik het
niet snapte) niet verzekerd. Ook tegen inentingen enzo. Een genoot van hem ging
altijd lopend naar de kerk, omdat het zo hoorde. Totdat hij verhuisde en veel
verder van de kerk vandaan kwam te wonen - toen ging hij met de auto tot in de
buurt van de kerk, en liep het laatste stuk omdat het zo hoorde. Hypocriet of
gewoon praktisch?
De vijzel die het graan van de jacobsladder naar de stenen
brengt, liep vast. Er was een stuk hout, zo te zien van een vloerdeel, in het
graan gekomen met alle gevolgen van dien. Klemvast. De tarwe uit het kaar gedraaid , en met een grote tang de schroef langzaam teruggedraaid om het hout
los te krijgen, en dat met een beitel gekloofd. Dat weer opruimen, dus al met al
even gedwongen stilstand.
Een dag later bleken er toch weer schroeven los te zitten
in de voering van het bovenwiel. De volgende dag was een vrijwilliger aan het
werk met de schonerij - de jacobsladder liep vast, er knapte een riem van de
schonerij en een schuif begaf het. Soms heb je dat, dan gaat er achter elkaar
wat mis.
Wat wel goed liep was het gangwerk, dat liep fantastisch
mooi. Beetje apart wel dat de penbalk met een beetje gang altijd bewoog
(eigenlijk een te korte bovenas die dus constant iets wilde dompen). Het
gangwerk klonk je als muziek in de oren zou je zeggen, maar dat was niet zo, want je hoorde het gangwerk gewoon niet.
Ik kwam eigenlijk zelden op de andere molens van Schiedam, gewoon geen
tijd voor. Er zat een veevoederbedrijf, van Van Voorden, in De Drie Koornbloemen, heel anders
ingericht (voor mij vertrouwder) dan de andere Schiedamse molens. Hier lagen de
stenen ‘gewoon’ op een aparte steenzolder. zoals ik in Drenthe of de Achterhoek
of Zeeland gewend was. De andere Schiedamse molens hebben maalstoelen. Ook was
de overbrenging meer voor de hand liggend, zeker als je veevoeder wilt malen.
De Drie heeft een overbrenging van 1: 7 en zelfs 1:8 (dat is dan weer vrij veel).
De Vrijheid slechts 1:5,5, wat voor een vlucht van 26,5 meter traag is. Volgens Guus Beckers had het als
reden dat bij een trage overbrenging de schijflopen groter zijn en je een staaf meer tegen de kammen hebt liggen
(met deze fijne steek), daarmee dus sterker bent. Mout malen, waar de
Schiedamse molens voor gebouwd waren, kost in principe geen kracht, maar wel
als je er heel veel graan in laat vallen, wat gelet op de enorm grote
schuddebakken (‘boten’) ook gebeurde. Dat vond ik wel een leuke theorie, ook als je kijkt naar
de ongelooflijk hoge producties die vroeger gehaald werden.
Eens even op buurtmolen ‘De Walvisch’ wezen kijken.
Molenaars van huis uit, Kluit, die dat gedoe op De Vrijheid kritisch volgden.
Zelf hadden ze het druk met kleinverpakking, een eigen merk ‘Driekleur’. De
molen stond iets beter te wind dan De Vrijheid. Er lagen drie koppels
kwartsstenen in, vertelde Leen-Arie.
De Noord was een proeflokaal van Bols. Die molen zag ik wel eens van binnen, vooral als
er weer eens een feestje te vieren viel. Ze schonken o.a. moutwijn, daar moest
je niet teveel van hebben want de wenteltrap naar beneden werd dan lastig...
Reacties
Een reactie posten