Blog 29 - Mien pongien
7-7-1975 : Op de 90ste verjaardag van opoe Jacoba Maria Omvlee. Li. zoon Johannes en re. zoon Harm (foto archief Jan Omvlee) |
Omvlee
In het bestuur van het AKG leerde ik ook Johannes Omvlee
kennen. Hij en zijn broer Harm zaten op
de molen in Zuidbarge, vlakbij Emmen. Vader Jan had de molen in 1919 gekocht,
maar hij overleed al in 1928 als gevolg van een bloedvergiftiging. Diens vrouw
Jacoba nam de zaak over. Ze maalden en handelden in veevoeders, maar aangezien
die markt verdween naar de grote mengvoederfabrieken, werd het meer een handel
en winkel in veevoeders. Harm was de molenaar, Johannes molenaar maar ook de
handelaar. Johannes zag mogelijkheden in het tarwemalen, en in de beginjaren
gingen hij en zijn zoon Jan op pad voor het op te richten AKG, om noordelijke
molenaars te werven.
Omvlee produceerde een speciaal soort meel, net iets
groffer dan gewoon, maar er was een specifieke vraag naar. In de tijd dat ik
als leerling bij Bart Schokker in Peize werkte, hadden we zo nu en dan vraag
naar ‘Omvlee’ zoals Schokker het zei, iets meer toevoer en iets groffer, ook
weer niet té. Omdat ik Johannes regelmatig trof op de vergaderingen, ging ik
een keer naar hem toe om te helpen billen. Het ging om een koppel stenen van 1
meter doorsnede. Horizontaal, bovenloper met onderaandrijving, balanceerrijn, kunststenen
met veel amaril, soms hele grote stukken amaril. We hebben een beetje ondiep gebild, daar waren we snel
klaar mee, het was meer voor de gezelligheid.
De steen in de molen was een Jaspers. Johannes gebruikt heel goede
inlandse tarwe van dalgronden. In principe, bleek uit onderzoek van TNO, dat
die tarwe geschikter was, omdat ze meer eiwit bevatte. Rassen als Selpek,
Kaspar en Melchior (wel toepasselijke namen in deze bijna Kersttijd).
Constantheid is belangrijk, zei Johannes. Je moet ook niet plotseling met iets
beters komen.
Johannes aan het billen (foto arch. Jan Omvlee)
Oorlog
Johannes kon goed vertellen, en zoals vaker kom je terecht
op de oorlogstijd, toen de molens weer belangrijk waren; toen vaak grote
hoeveelheden werden gemalen en spannende dingen gebeurden. Maar er werden ook
molenaars opgetrommeld voor Duitsland, daar kon je soms niet onderuit. Harm was
op de molen, dus Johannes moest wel weg. Hij kwam aan het werk in het Oosten
van Duitsland, op een grote watermolen, een bloemfabriek op waterkracht.
Johannes was gereformeerd, en ze werkten bij hem thuis in Zuidbarge niet op
zondag, uit principe. De eerste zondag in Duitsland had hij zich op z’n zondags
aangekleed. Hij kwam zijn baas tegen. “Wass nun, Omvlee? Ziehen Sie sich um,
Sie sollen arbeiten. “ Ich arbeite nicht heute, es ist Sonntag.” “Sie arbeiten heute.” Ich arbeite nicht heute.”
Ich gehe zur Arbeitsamt und ich hole die Polizei, dann werden Sie arbeiten,” Machen Sie das. Ik moest maar een grote bek
hebben, dacht ik. Maar ik was er natuurlijk niet rustig onder. Ik ging
ontbijten, en daarvoor moest ik de eetkamer in, daar zat de moeder des huizes.
Zij hoorde mijn verhaal aan, zei niets, maar er kwam geen politie en ik heb
nooit op zondag hoeven werken. Niet alle Duitsers waren slecht.
‘Landbouw en
Maatschappij’
Ook niet alle Nederlanders waren goed. Voor Drenthe
speelden er een paar bijzondere omstandigheden mee waar ik even op in wil gaan
voordat ik met het verhaal van Johannes Omvlee verderga. Jan Smid en zijn vereniging ‘Landbouw en Maatschappij’
had de belangenbehartiging van kleine boeren op het oog. Kleine boeren hadden
het moeilijk, en die waren er juist veel in Drenthe. Maar, hoewel Smid zelf
niet een nationaal-socialist was, kwam zijn Landbouw en Maatschappij in
NSB-vaarwater terecht. De NSB was een voorstander van landbouwproductie op
eigen grond, en wilde graag kleine bedrijven in stand houden. Dat klonk na de
landbouwcrisis van 1880 en die van 1930 kleine boeren als muziek in de oren.
Mogelijk dat niet elke kleine boer door had, wat er verder precies voor ideeën
waren. De NSB was populair in sommige
delen van Drenthe, en in Oost-Groningen trouwens ook. Maar je kunt niet iedereen over één kam scheren. Je kunt
je er zelfs verschrikkelijk in vergissen, zoals in het geval van Lammie Drenth, die bij een NSB-kantoor in
Stadskanaal werkte en zelf dus verdacht werd, maar ondertussen 14 onderduikers
in huis had. Het kantoor was slechts een bijna te goede dekmantel. Een
buurvrouw, wel NSB, waarschuwde de moeder van Lammie dat ze teveel wasgoed aan
de lijn had hangen.
Opvallend is, als de cijfers bekijkt, dat in een
plaats als Hoogeveen de gereformeerde kerk actief was, veel op de
ARP gestemd werd en de NSB niet populair was. In andere gebieden waar de
calvinistische kerk niet duidelijk aanwezig was, kon de NSB veel verder komen.
Bij Omvlee zag je hetzelfde: vanuit kerkelijke en politieke achtergrond fel
tegen fascistische opvattingen, maar in een omgeving waar de NSB hier en daar
zeer populair was - maar zeker niet allemaal slecht. Sommigen kon je wel
vertrouwen, anderen niet. Maar wie? En hoe ga je daar dan als molenaar mee om?
Duitsland
Johannes moest in Duitsland balen van 100 kg bloem tillen
en bij bakkers op zolder leggen. Daar heeft hij een waterknie aan overgehouden,
toen hij zijn voet een keer verkeerd neerzette. Toen hij met verlof naar huis
mocht, ging Johannes door een zolderplank en
haalde de wond daardoor open. De huisarts was goed bevriend met de
controlerende arts in Emmen. Er werd verder niet over gepraat, maar de
doktersvrouw kreeg extra voedsel, en Omvlee kon een tijdje thuis blijven. Op
den duur ging dat niet, en Johannes moest weer naar Duitsland, tenzij er zich
een plaatsvervanger aandiende. Maar wie was zo gek? En ja, die gek was er. Een
veenarbeider , Hendrik. Waarom, wou Johannes weten. “Mien verkering is uut en
‘t kan mij almaol niks meer verdom’n.’ Toen was de vraag: “wat mö’j d’r veur
hebb’n?” En daar zat een gevaar in, zo zou blijken. Alleen maar wat overalls
zei Hendrik.
Maar wat wou het geval: ‘Hendrik mus antreet’n maor gien
Hendrik.’ Toen pakte de politie een paar zwagers van Hendrik op, en het duurde
niet zo lang of Hendrik was er ook. Maar toen was het : is Hendrik gekocht (dat
mocht niet). Gelukkig liep dat goed af, en Hendrik, die spijt had gekregen maar
nu niet meer terugkon, ging naar Duitsland en Johannes kon weer naar de molen.
Mien pongien
In Drenthe kwam loonmalen nog veel voor en zeker in
oorlogstijd. De boeren kwamen naar de molen met hun graan in zakken (pongen) en
moesten dan wachten tot de pongen gemalen waren. Er was een tijdje maar heel weinig wind. Toen
kwam Geert, een NSB-er. De molen draaide langzaam. “En Johannes, hei mien
pongien d’r al deur?” , zee de man.
“Nee Geert, ‘t wil niet best loop’n”, zee Johannes. “Wat? De meul löp toch?!!”
“Ja, maar ik maol nou veur (die-en-die)...” “Ja.Zo is’t
precies”, brieste de NSB-er, “Ie wilt niet maal’n veur NSB-ers!” Johannes, heel
geduldig: “Nee Geert, wie maolt veur NSB-ers en niet-NSB-ers. Wie ‘t eerst
kump, die ‘t eerst maolt, dat wee’j hè. Geert, kom morg’n maor ies weer.” Geert, intussen witheet: “Ik
kom mor’n weer en as mien pongien dan niet ‘emaoln is beleef ie wat.” Geert
kwam de volgende morgen. “En, Omvlee, hoe is’t met mien pongien?” Johannes wees
naar de hoek: “Dat stiet d’r nog net zo.”
Geert: “En bij de hier en de gunter, ik,gao naor ‘t Kreisamt en ik zal ze
vertel’n da’ j niet maolt veur NSB’ers.” “Mu’j doen”, zee Johannes, “kan wez’n
dat ze daor ouw pongien maoln kunt.’
Maar ondertussen werd het Johannes bang te moede, want daar kon hij een
heleboel gezeur mee krijgen. Gelukkig was een andere boer, ook NSB-er, getuige
van dit geruzie en zei tegen Johannes: “maol zien pongien maor eerst en laot
die van mij maor e’m ligg’n, dan is hij ook weer rustig.”
In de buurt waren veel NSB-ers, vooral in Musselkanaal en
Wezup. Johannes had een tijdje verkering in Witteveen, en fietste op weg naar
de verkering via Wezup, en daar waren in alle huizen NSB-ers, behalve twee
buren naast elkaar. Daar hadden de NSB - bewoners op de gevels gekalkt: ‘hier
heerscht de Engelsche ziekte’.
Jacoba
Jacoba, de moeder van Johannes, had vier onderduikers uit
één gezin in de molen ondergebracht. Behalve haar eigen (acht) kinderen heeft
niemand daar ooit iets van geweten, en dat is ook goed gegaan. Een kleinzoon
van dat gezin, Joram ten Brink, heeft er
in 1989 een documentaire over gemaakt, met de naam ‘Jacoba’. Er heeft in de
Telegraaf een artikel over gestaan.
Prijsafspraken
Johannes vertelde
ook nog hoe het vroeger ging met prijsafspraken. “Je ging dan
vergaderen, en dan sprak je af: jongens het maalloon is te laag. Ok, zei
iemand, laten we van 0,25 naar 0,27 gaan. Afgesproken? Ja, na een paar borrels
was dat afgesproken. De volgende dag gingen we allemaal naar elkaar’s klanten
en boden maalloon aan van 0,24.
Reacties
Een reactie posten