Blog 30 - Molen de Ergernis en een uitje
Tiddo Muda vertelt. |
Ergernis
Volgens Luitje Noordhof had Fré Kodde, toen hij tussen 1974 en 1977 op De
Vrijheid werkte, het wel eens over ‘Molen De Ergernis’. Hij zal het
niet gemakkelijk gehad hebben in het begin. Alleen, geen motor, een zonder
regelborden onregelmatig lopende molen. Rob vertelde dat hij Fré wel eens thuis
gebracht had, nadat Fré de hele dag in buiig weer had staan te malen, dan wel,
dan geen wind, zeil erop zeil eraf, bekend zoals dat gaan kan. Hij moe en
kletsnat, er was misschien 300 kg gemalen. De Vrijheid was stilgezet
vlak na de oorlog en kwam in 1973/1974 pas weer tot leven, logisch
dat er allerlei mankementen waren.
Later werd dat beter voor Fré door de komst van Rob en de hulpmotor.
In onze tijd waren de meeste problemen langzamerhand wel de revue
gepasseerd, maar nu zaten we met een versleten hulpaandrijving. Op 21 november
viel de koppeling stil. We repareerden de boel wel, maar dit kon niet lang
goedgaan. We hadden het weer mee: de dagen erna was er veel wind. De dag erop
dus maar om 6 uur begonnen, tot 20.30 uur. 5 ton gemalen. De volgende morgen
was er niet veel wind, maar die nam toe, dus we konden er weer tegenaan.
Noordhof kwam ‘s middags op bezoek, en zo lieten we toch de steenspil van de
motorsteen (nu zonder motoraandrijving) weer zakken en gingen we met die steen
op de wind malen. De vertragingskast draaide mee, maar ging flink heen en weer.
De steen trok (incl. vertragingskast dus) zwaarder dan de 16der, hij maalde wel
mooi zacht.
Ondertussen vertelde Luitje over een molen met veel meer ergernissen,
namelijk zijn eigen molen in Maassluis. Hij had ons, toen wij bij hem op bezoek
waren, het verhaal van Het Ongeluk al verteld, maar hij ging nu wat meer in
details. Zoiets laat je ook niet zomaar los natuurlijk.
Het gebeurde op een zaterdag. Luitje was om vijf uur begonnen (dat waren
nog eens tijden rw). Om zeven uur kwam de knecht, die met de motor ging malen
(twee koppels). Om negen uur kwam de vrijwilliger, die zich met de windmolen
bezig hield. Luitje ging met de hamermolen draaien en liet de
vrijwilliger zijn gang gaan. Luitje: “Het bovenwiel was gewoonweg verrot.
Wanneer de molen hard liep, gingen de armen uit elkaar en als je ‘m ving, kneep
het wiel weer in elkaar. Eigenlijk was de hele kap verrot. De ijzeren voering, uit
twee delen, hield de boel bij elkaar. De nagels waren al gebroken.” Luitje had
de gemeente verschillende keren gewaarschuwd, maar “ze wilden niet luisteren,
ze tilden er niet zo zwaar aan.” Nu is waarschijnlijk één van die nagels tussen
de twee helften van de voering gekomen en heeft de voering naar buiten gedrukt.
Hoe dan ook, “de boel is geblokkeerd en alles lag beneden inclusief de kap en
de stelling. Enkele minuten daarvoor waren er iets van 38 kinderen met
mejuffrouw onderdoor gewandeld.” Drama, waar Luitje toen wel nuchter op
reageerde, maar hij kreeg wel de schuld van de gemeente. Dat zat ‘m -
begrijpelijkerwijs - nog steeds dwars. Dat is lastig, je waarschuwt wel, maar
je draait ook door. Ik snap het dilemma, het is wel je werk.
Ons ‘eigen’ bovenwiel gaf ook weer problemen, de vang stootte
weer. Rob heeft er weer een serie schroeven uitgehaald die de kop
uitstaken. De ezelbalk bleek ook los te zitten, dat scheelde ook. Zo heb je
altijd wat.
Adrie en Arie
Even geleden, 25 augustus, trouwden Adrie en Aija Peereboom in
Wervershoof, waarvoor wij uitgenodigd waren. Onderweg in Rob’s gele koektrommel
(Renault 4) wedden we of Adrie op klompen zou trouwen, want die liep altijd op
klompen - en dat was ook zo. We reden nog even via Blokker, waar Pieter
Hellinga draaide - ook met beroepsmolenaarsplannen, maar die koos uiteindelijk
voor een veiliger route. Adrie belde mij in september nog op omtrent
het overstappen van jute zakken op papier, het laatste was
natuurlijk veel milieu-onvriendelijker, dat was ik wel met hem eens. Arie
Berkhout had ‘m geholpen met het klaarmaken van de motorsteen, maar op één of
andere manier was samenwerking daar niet meer mogelijk. Ik ken alleen Arie’s
versie van het verhaal.
Hoe dan ook, Frans Gunnewick belde
mij op, dat ik ‘meteen’, zoals Frans dat wel vaker zeggen kon, naar hem toe
moest komen, want ‘er stond een windmolenaarsbedrijf op het spel’. Ik dacht dat
hij zijn eigen bedrijf bedoelde. Annie, die mij van het station haalde en met
een gebruikelijke flinke gang in haar vaders Mercedes - ze genoot van het
rijden in die auto - naar Vragender reed, zei er niets over. Het bleek over
Wervershoof te gaan, maar natuurlijk kon ik daar niets aan doen. Blijkbaar wel
de moeite waard om iemand uit Wieringen helemaal naar Vragender te laten rijden
en daar dan 2,5 uur over te praten. Wat ik ervan meekreeg, waren het toch
vooral misverstanden. Het is allemaal wel met een sisser afgelopen.
Het is onder leiding van Adrie een tijd lang een prima lopend bedrijf geweest,
ook weer dankzij de samenwerking met de Echte Bakkers. Adrie, die zijn
opleiding genoot in Woerden, is ook nog even bij Frans in de leer
geweest, toevallig at ik daar ook weer aan tafel toen. Probleem was dat Adrie
vegetariër was, wat in die tijd en zeker in Vragender niet werd begrepen.
‘Mutti’ Mina ontplofte zo’n beetje - ze hield zich met moeite in
- toen hij ‘haar’ gehaktballetjes uit de soep haalde. Waarschijnlijk
vond Adrie het al heel wat dat hij de soep opat, want een vegetariër eet ook
geen soep waar gehakt in heeft gezeten. Het één is niet beter dan het ander,
maar het is een andere wereld.
Voorbij Zwolle
Ondanks de problemen rond de motoraandrijving gingen we (in november) met
het jaarlijkse uitje naar Groningen en Drenthe. Min of meer
gekscherend vond de Schiedamse club dat alles voorbij Zwolle hetzelfde was.
‘Voorbij Zwolle waren de ramen dichtgeplakt met krantenpapier.’ Het was ook
altijd heel ver weg, verder weg dan andersom. Aan de andere kant
mocht ik graag verwijzen naar de ‘wijzen komen uit het oosten’ als ik het over
Frans, Ten Have, Vaags of Beckers had. Beetje jennen moest kunnen, al vond ik
het opvallend dat ik het predikaat ‘Groninger boer’ niet kwijtraakte. Niet dat
er iets mis is met een Groninger boer, maar ik kwam toch echt uit het Drentse
Norg naar Schiedam - ik had nooit in Groningen gewoond, al zou dat later
veranderen. Vanuit het westen geredeneerd had je westerlingen en boeren. Zeeuwse
boeren, Brabantse boeren en Groningse boeren, die woonden
voorbij Zwolle.
Op bezoek bij Bernhard Dijk aan het Aduarderdiep |
Veel wind, grote afstanden en weinig tijd. Misschien omdat alles voorbij
Zwolle hetzelfde was, had de organisatie teveel in één keer willen proppen. Was
wel heel interessant, voor mij bekend terrein. Den Andel (de pelmolen van
Muda), Aduarderdiep (poldermolen van Dijk), Roderwolde (één van de
mooiste molens die er zijn, vind ik), en Singraven, waar altijd water is. De
zelfzwichting werd door de meeste Hollanders afgekeurd, maar zeker in Den Andel
maakte het wel indruk. Regelmatige gang, hard jagen (pellen) zonder gevaar dat
de boel op de loop gaat. Tiddo Muda vertelde dat hij ook een week eerder, toen
het mistig was, toch elke dag nog voldoende wind had om te kunnen
malen. ‘Het waait hier altied’. De molen had werk als pelmolen en voor het
malen van tarwe voor een bakkerij. Daarnaast had Tiddo nog wat particuliere
verkoop variërend van (veel) bruine bonen tot kippenvoer. Roderwolde stond stil
omdat het te hard zou waaien. Vrijwilliger Veldhuis kondigde aan dat er een elektromotor
zou komen om er de wentelas mee aan te drijven. Zonde eigenlijk.
Frederik van der Velde, oliemolenaar op De Woldzigt, en zijn dochter. |
De westerlingen waren blij dat ze, weer voorbij Zwolle, in de bewoonde
wereld kwamen.
Reacties
Een reactie posten