Blog 36 Alweer stenen 😏
Experimenteren
We kregen de ruimte te kunnen experimenteren in Schiedam, wel een luxe positie. Ik mocht gewoon uren schrijven voor uitproberen van een nieuw scherpsel (zie ondermeer blog 35).. Natuurlijk geeft een grote voorbijligging een grotere kruishoek en daarmee een grote uitdrijvende werking dus productie, terwijl een kleine voorbijligging juist meer snijkracht heeft en minder uitdrijft, , dat kun je uitproberen met een schaar. Berkhout was om die reden tegen een grote voorbijligging, ook tegen de onregelmatige kruishoek van een pandscherpsel.
Zoals bijv. blijkt uit een brief, die ik heb bewaard, gericht aan molenaar te Schiedam p.a. het postbusnummer van het AKG. Arie beschrijft daarin het autoongeluk dat hij had, maar ook dat hij tegen een pandselscherpsel is. Ïk vind een mooi zwaaischerpsel met niet teveel voorbijligging het mooiste. Ook voor een goede verdeling van het maalgoed. Dit is niet alleen voor tarwe zo, ook rogge of gerst heeft zijn tijd nodig om te malen. Als het te snel naar het maalbaan gaat, is het niet afgemalen, en dan kun je de steen wel gaan knijpen maar dat geeft veel warmte en het kost veel onnodig krachtverlies. Een buurman van vroeger, die veel op de molen kwam bij mijn vader en hij was ook molenaar en kon goed stenen scherpen, hij zei altijd: een steen moet in de verte malen, waarmee hij bedoelde met weinig druk. Als hij stomp wordt, moet er meer geknepen worden en dat betekent warm malen..” Arie zei ook wel eens: als je de steen iets licht moet hij eigenlijk nog steeds goed uitmalen. Wordt het meel direct te griezig, is de steen stomp.Voorbijligging blijkt volgens de berekeningen van kameraad
Luut boven de vier-zes centimeter nog een ander ongunstig effect te hebben,
namelijk een extra kromming in het verloop van de kruishoek over de steen. Dus
wie een gelijkmatig verlopende kruishoek wil, moet zeker geen hoge
voorbijligging nemen. Te laag ook niet, omdat je dan weinig transport meer hebt
zeker niet bij weinig toeren. Kerven
recht uit het hart en geen voorbijligging hebben helemaal geen transport en ook
geen snijkracht, immers de kerven kruisen niet meer. Snijkracht moet dan uitsluitend van de steen
zelf komen. Als de steen toeren maakt zal het nog gaan, dan kan zelfs een
linkse op een rechtse steen nog redelijk malen, terwijl die geen kruising van kerven heeft. Ik heb dat uitgeprobeerd, om een linkse op
een rechtse kerf te laten lopen! (Beetje aparte actie wel, maar ook
interessant).
Juist bij lage toerentallen die een windmolen natuurlijk
kan hebben, heb je een zekere kruising en een kromming nodig. Een
voorbijligging van 4 cm en kromming buitenkant kuip geeft goede resultaten.
Later bleek me wel, dat goed strijken en goed onder de rij liggen minstens zo
belangrijk zijn. Als je dan een blauwe steen in de krop vierkant, in het
middenstuk schuin met kantje, en in de maalbaan vlood oplopend zonder kantje
scherpt en vooral niet te diep, moet het wel gaan. Wel afhangende van de
poreusheid van de steen. Je hebt blauwe stenen die grof poreus en fijn poreus,
hard en zacht zijn. Verschillen in poreusheid in de steen liever zo weinig
mogelijk.
Wat is diep
In Zeeland hielden ze soms voor de ligger een hogere
voorbijligging aan dan voor de loper, en andersom heb ik ook gehoord. Dat heb
ik wel eens met Frans en Arie besproken, maar zij vonden dat onlogisch omdat
het om de kruishoek gaat. Frans luisterde altijd naar Arie, en ik luisterde
naar beiden, eigenwijsheid kan later wel. Over diepte kun je van mening
verschillen, ik vond Zeeuwen vrij diep scherpen, had vermoedelijk te maken met de mooie
Zeeuwse tarwe. Groningers en vooral
Duitsers hadden een reputatie dat ze erg
diep scherpten. Zoals Berkhout zei: “je kunt er wel boerenkool op malen. “ Of
Bart Schokker, van wie ik ook veel heb geleerd, “ ie kunt er ‘n moes met de
steile haor’n deurhen jaog’n”. Bart heeft in de oorlog een tijdje bij de
Melkfabriek in Roden gewerkt, daar was een coöperatieve maalderij bij, zoals
meer voorkwam in Drenthe. Een andere molenaar scherpte dieper dan Bart, en daar
kregen ze onenigheid over. Gelukkig waren er twee paar (koppel) stenen, en ze
besloten dat elk zijn eigen steen bilde. Die van Bart maalde mooier en
gebruikte minder stroom. Bij de motorsteen in Schiedam was dat ook zo: mooi
ondiep scherpen verlaagde het krachtverbruik.
Arie en Frans bilden ongeveer even diep, de dikte van een
tarwekorrel (als het om tarwe ging). Die werd achter de kerf gelegd en dan de
bilhamer er op de kant overheen als controle. Dat komt bij een volle
tarwekorrel neer op 4 mm, iets meer dan een kwartje. Vroeger had je die Manella
tarwe uit de Wieringermeer met mooie volle korrels. Tegenwoordig met soms
schrale harde en kleine tarwe zou dat vrij diep zijn. Jan ter Voorde in
Radewijk bilde erg ondiep, hooguit een dubbeltje kon achter de kerf liggen.
Tonnie Moes heeft dat van Jan geleerd en bilt ook zo. Jan had de redenering dat
steen op graan makkelijker maalt dan graan op graan. Frans zei daarentegen:
waar steen zit kan geen zaad zitten - de capaciteit is lager als er weinig bodemsel is. Dat klopt
ook wel, want Frans haalde enorm hoge producties. Hij doelde er vooral op dat
de bodemsels breed moeten zijn en de kerven smal, dan haal je een hogere
productie. Aan de andere kant liepen de molens van Ane en Radewijk, waar Jan
heeft gemalen, opvallend licht. Een ondiep gescherpte steen loopt gemakkelijker
dan een diep gescherpte steen. Het is lastiger om ondiep en goed te scherpen, het komt preciezer. Licht lopen
heeft ook met de molen te maken, ondermeer met de overbrenging, maar de stenen
spelen een belangrijke rol.
De slag van de hamer heeft ook invloed en dan is een goede
verlichting belangrijk, enkel van voren en alle lichtinval van buiten
geblokkeerd. Menig scherper werkt dan ook het liefst in het donker. Bovendien
lekker rustig, word je ook niet gestoord.
Eigenlijk moet je in eén of twee keer het bodemsel goed
hebben. Als je te vaak gaat slaan of te netjes wilt billen wordt het bodemsel
te glad, het moet ruig aanvoelen. Piet Snoep bilde de stenen zo snel, dat ze
vaak nauwelijks dieper gebild hoefden te worden, maar wel moest het gladde
eraf. Je kon voelen welke steen aan de beurt was, je kon het niet zien.
Natuurlijk vanuit de pols, armen goed gesteund, een vaste maar niet een stijve
slag. In Peize, waar Bart Schokker als vrijwilliger-AOW-er maalde voor bakkerij Koning, hielp ook wel
eens iemand mee die goed was in het haren van een zeis. Hij had een vaste hand,
maar Bart keurde zijn bilwerk niet goed – een te strakke slag.
Het is mij vaak opgevallen dat een netjes en vlood
gescherpte blauwe steen niet alleen koeler maalt dan een min of meer stompe,
maar ook meer aroma geeft. De aleuronlaag wordt meer aangepakt vermoed ik. Ook
is de zetmeelbeschadiging hoger en de vochtopname. Omdat bakkers een hekel
hebben aan schommelingen, is dat een reden om tijdig te scherpen en natuurlijk
nooit twee stenen tegelijk.
Reacties
Een reactie posten